De asymmetrie in geweldsmiddelen tussen de Indonesische strijdkrachten en de Nederlandse troepen is een van de meest opvallende aspecten van de dekolonisatieoorlog in Indonesië. De Nederlandse infanterie was uitgerust met pantservoertuigen, mortieren en zware mitrailleurs en werd ondersteund door artillerie, tanks, het luchtwapen en scheepsgeschut. Het Indonesische leger en de diverse strijdgroepen beschikten over een veel beperktere hoeveelheid wapens en konden slechts in zeldzame gevallen een beroep doen op vuursteun, waardoor het voor hen een logische en onvermijdelijke stap was om voor de guerrilla te kiezen. Hoewel het technologisch overwicht geen doorslaggevende factor was in de uitkomst van de oorlog, bepaalde het wel mede het verloop, de mate van toegepast geweld en, belangrijker nog, het aantal slachtoffers.

Deze deelstudie richt zich daarom op de toepassing, de omvang, de uitwerking en de beoordeling van het gebruik van zware wapens, dat in de Nederlandse historiografie wel wordt aangeduid als “technisch geweld”. Daarbij worden allereerst militair-technische aspecten behandeld, zoals de toepassing van verschillende wapensystemen en de technische mogelijkheden en beperkingen, zoals gebrek aan precisie. Vervolgens wordt de inzet van deze wapens behandeld. Op grond van welke argumenten en overwegingen gingen de betrokken commandanten tot de inzet van zware wapens over? Bestonden er grote verschillen in de mate van geweldgebruik tussen de diverse eenheden? Welke rol speelden opleiding, doctrine, traditie en het lerend vermogen van de krijgsmacht in de beslissingen over hoe, op welk moment en op welke plaats technisch geweld werd aangewend? Voorts wordt er getracht meer zicht te krijgen op de mate waarin de Indonesische strijdkrachten beschikten over zware wapens en op welke wijze zij deze inzetten. Ook de verschillende Indonesische en Nederlandse perspectieven op dit type geweld zijn in dit verband relevant.

Andere thema’s die aan bod komen zijn enerzijds de militaire en politieke resultaten van de inzet van zware wapens en anderzijds de effecten van dit geweld op de tegenstander en de bevolking. Daarbij ligt de focus op de nauwe samenhang tussen de inzet van technisch geweld en het risico op burgerslachtoffers, mede in het licht van toen geldende juridische normen, die anders waren dan de huidige standaarden. In hoeverre werd het gebruik van technisch geweld door de toenmalige actoren in theorie en praktijk als proportioneel beschouwd, en hoe werd de toepassing van technisch geweld gerechtvaardigd? Zou dit geweld volgens hedendaagse normen anders worden beoordeeld? Wat vertellen Indonesische bronnen ons over de effecten van het gebruik van zware wapens op de bevolking en hoe reageerde zij daarop? Ook op deze vragen tracht dit onderzoek een antwoord te vinden.

Dit project wordt uitgevoerd door: Azarja Harmanny